“Doe dat maar niet te vaak, Katrien. Dat zijn niet-declarabele uren”, zei mijn eerste werkgever (RIAGG) in 1990 tegen mij.
De eerste helft van de zin sloeg in als een bom. Niet te vaak? Man, je snapt niet hoe goed dit werkt! Deze bijeenkomsten waren goud waard. Met een stuk of 15 eerste generatie niet-Nederlandse moeders, in een piepklein huiskamertje. In gesprek over alles wat met opvoeden in 2 culturen te maken had. Dit was misschien wel het meest openhartige gesprek dat ik ooit heb gevoerd. Vooral omdat zij aan het woord waren en ik ademloos luisterde naar hun vragen en dilemma’s. Misschien gaat er een lichtje branden. Dit was kortgezegd de OpvoedParty avant-la-lettre. De magie droop er vanaf en ik wilde er meer van doen.
Het tweede deel klonk als iets heel ingewikkelds. Wat zijn in hemelsnaam niet-declarabele uren? Het had iets met geld te maken, zover reikte mijn financiële kennis nog wel. En ineens maakte ik me zorgen. Maar hoe zat dat dan precies? We werkten toch in de zorg? Dat is toch geen commerciële business? We zijn toch geen product??
Het was mijn eerste kennismaking met grotemensen-vrijwilligerswerk (op de sponsorloopjes op de basisschool na). En tegelijk met marktwerking in de zorg. De schok was groot. En tot op de dag van vandaag zou ik een moord willen doen om de marktwerking uit die zorg te krijgen. We timmeren ons hele systeem dicht met diagnoses, declarabele en winstgevende producten. Terwijl er zoveel mogelijk is voor veel minder geld. Niet-declarabel, maar wel effectief.
Leave a Reply